Art. 22.
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III te vervoeren zonder vergunning dan wel verlof tot vervoer.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op hem die een wapen dat hij gerechtigd is te dragen, alsmede de daarbij behorende munitie, vervoert.
3. Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen.
Art. 23.
1. Een vergunning wordt verleend door de korpschef in de plaats waar het vervoer een aanvang neemt of waar de aanvrager is gevestigd indien:
a. de aanvrager is erkend overeenkomstig artikel 9 en de erkenning betrekking heeft op de te vervoeren soorten wapens en munitie;
b. de aanvrager de door Onze Minister vastgestelde gegevens heeft overgelegd.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op hen die overeenkomstig artikel 4 van de bijlage van de Benelux-Overeenkomst inzake wapens en munitie, in België of Luxemburg zijn erkend.
Art. 24.
Een verlof wordt, uitsluitend voor wapens en munitie van categorie III, verleend door de korpschef in de plaats waar het vervoer een aanvang neemt of waar de aanvrager is gevestigd indien:
a. de aanvrager gerechtigd is het wapen of de munitie voorhanden te hebben;
b. de aanvrager de door Onze Minister vastgestelde gegevens heeft overgelegd.
Art. 25.
1. Een vergunning of een verlof wordt door de korpschef die het heeft verleend of door Onze Minister ingetrokken indien:
a. onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot verlening van de vergunning of het verlof;
b. misbruik plaatsvindt van de vergunning of het verlof dan wel van wapens of munitie;
c. de erkenning van de houder van de vergunning verloopt of wordt ingetrokken;
d. de houder van het verlof niet meer gerechtigd is het wapen of de munitie voorhanden te hebben.
2. Indien Onze Minister een vergunning of een verlof intrekt, doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de instantie die de vergunning of het verlof heeft verleend.
Art. 28.
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager dan wel, wanneer de aanvrager geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, door Onze Minister.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. de aanvrager de door Onze Minister vastgestelde gegevens en bescheiden, alsmede de overige inlichtingen die voor de beoordeling van de aanvrage naar het redelijk oordeel van de korpschef van belang zijn, heeft overgelegd:
b. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
c. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen en er geen andere reden is om te vrezen dat misbruik zal worden gemaakt van het verlof dan wel van wapens of munitie;
d. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
3. Onze Minister kan nadere regels vaststellen inzake medische geschiktheid en vaardigheid in het omgaan met wapens. Voor zover zulke regels zijn vastgesteld, behoort een bewijsstuk dat de aanvrager daaraan voldoet, tot de in het tweede lid, onder a, bedoelde bescheiden.
4. Het belang met het oog waarop het verlof is verleend, wordt in het verlof omschreven.
5. Een verlof heeft een geldigheid van ten hoogste een jaar en kan worden verlengd, indien aan de vereisten voor de verlening daarvan nog wordt voldaan.
6. Indien de aanvrager die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ingezetene is van een van de andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, doet Onze Minister mededeling aan die lid-staat van de verlening van een verlof als bedoeld in het eerste lid, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens of munitie ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een vergunning is onderworpen.
Art. 28a.
1. Aan personen die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van een schietwapen wordt desverzocht een Europese schietwapenpas uitgereikt.
2. Op de Europese schietwapenpas worden aangetekend de schietwapens die de houder gerechtigd is voorhanden te hebben, alsmede andere bij regeling van Onze Minister vast te stellen gegevens.
3. De Europese schietwapenpas wordt afgegeven door de korpschef in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager en heeft een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar.
Art. 29.
1. Indien een redelijk belang dit vordert, kan de instantie die een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen van categorie III verleent of heeft verleend, bepalen dat dit verlof ook betrekking heeft op het dragen van dit wapen.
2. Wanneer aan het eerste lid toepassing is gegeven, wordt dit in het verlof vermeld.
3. Indien een redelijk belang dit vordert, kan de in artikel 28, eerste lid, bedoelde instantie verlof verlenen tot het dragen van een wapen van categorie IV.
Art. 30.
1. Het verlof tot het voorhanden hebben van een wapen of munitie wordt door de instantie die het verlof heeft verleend of door Onze Minister ingetrokken indien:
a. onjuiste inlichtingen zijn verstrekt die tot de verlening hebben geleid;
b. de houder niet meer voldoet aan de eisen voor de verlening van het verlof;
c. de houder van het verlof misbruik heeft gemaakt van het verlof dan wel van wapens of munitie;
d. er aanwijzingen zijn dat aan de houder van het verlof het voorhanden hebben niet langer kan worden toevertrouwd.
2. Het verlof tot het dragen van een wapen wordt door de instantie die het verlof heeft verleend ingetrokken, indien blijkt van een omstandigheid als vermeld in het eerste lid.
3. Indien Onze Minister een verlof intrekt, doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de instantie die het verlof heeft verleend.