Art. 45.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze wet bepaalde zijn belast:
1º. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;
2º. de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, aangewezen ambtenaren van het Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen;
3º. de ambtenaren van de invoerrechten en accijnzen.
2. Van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Art. 46.
De in artikel 45 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd ladingen waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie daarvan deel uitmaken, aan onderzoekingen te onderwerpen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze wet nodig is. Daartoe kunnen zij vorderen dat de verpakking van goederen wordt geopend en dat ook overigens de medewerking wordt verleend die voor die onderzoekingen is vereist.
Art. 47.
1. De in artikel 45 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van personen die betrokken zijn bij het vervaardigen, transformeren of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf herstellen, verhandelen of vervoeren van wapens of munitie, en van personen als bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder 2º, en vijfde lid, alle inlichtingen te verlangen die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze wet nodig zijn.
2. Zij zijn bevoegd van de in het eerste lid bedoelde personen inzage te verlangen van boeken en andere zakelijke bescheiden en daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze wet nodig is.
3. De personen van wie inlichtingen of inzage van bescheiden worden verlangd zijn verplicht die onverwijld te verstrekken.
4. Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.
Art. 48.
De in artikel 45 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd elke plaats met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, waar, naar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden, in verband met de uitoefening van een bedrijf, wapens of munitie aanwezig zijn, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze wet nodig is. Zonodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.
Art. 49.
De in artikel 45, onder 1º, bedoelde ambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming huiszoeking doen.
Art. 50.
1. De in artikel 45, onder 1º, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend.
3. Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.
Art. 51.
1. De in artikel 45, onder 1º, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.
3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.
Art. 52.
1. De in artikel 45, onder 1º, bedoelde ambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
Bevoegdheid onderzoek kleding
2. De in het vorige lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een persoon verdacht van overtreding van de artikelen 13 of 26 door het voorhanden hebben van een wapen, indien tegen hem ernstige bezwaren bestaan, aan zijn kleding te onderzoeken.
3. De bedoelde ambtenaren alsmede andere daartoe door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een voor aankomst en vertrek van reizigers bestemd gedeelte van een luchtvaartterrein, als omschreven bij of krachtens de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 471), te allen tijde aan zijn kleding en reisbagage te onderzoeken.
Art. 53.
(Vervallen bij de wet van 4 juni 1992, Stb. 422).